Amerikanen proberen ook
de vlegel
In 1943 wordt er in Afrika getest met de M4 Sherman Flail T3 Scorpion
De T3 was het vlegelconcept van de Britse Scorpion. De
eerste testen in Amerika waren op een M4A4. De vlegelrotor werd
aangedreven via een aparte motor aan de rechterzijde van de tank.
Dertig T3’s werden geproduceerd door de Pressed Steel Car Company en
verscheept in mei 1943 naar Noord-Afrika. De kettingen van de T3
sloegen in een spiraalpatroon. Er was een schild aan de voorzijde
bevestigd om de voorzijde van de tank te beschermen tegen
opspattende stenen. In totaal werden 41 T3’s gebouwd door Pressed
Steel Car Comp. Tijdens de uitbraak uit Anzio naar Rome reden de
T3’s voorop. Maar de tanks vielen regelmatig uit door exploderende
mijnen. Al vrij snel werd beslist de T3’s uit de strijd terug te
trekken.
Een T3E1 zonder de zij-motor en ook nog
zonder kettingen
Bij de T3E1 verviel de aparte motor aan de rechterzijde en werd
de motor van de M4 gebruikt om de rotor aan te drijven. Het gewicht
werd met de helft teruggebracht tot 2540 kilo. De snelheid van de
rotor liep op van 75 rpm. (T3) tot 178 rpm. bij de T3E1. Testen
wezen uit dat de T3E1, net als bij de Britse Crab I alleen
vlakke grond afdoende kon vlegelen. Bemanningen hielden niet van de
T3 en de T3E1 vanwege de stenen en stof die de rotor opwierp tijdens
het vlegelen.
Een kleine testopstelling van de
Rotoflail
Er werd nog getest met een grotere diameter rotor, de zogenaamde
Rotoflail. Testen wezen uit dat deze oplossing een grote
vooruitgang was. Maar de oorlog liep op haar einde en tot een
productie is het nooit gekomen.
De laatste vlegel-versie voor een M4, in
dit geval een M4A3 (HVSS) 76mm
De laatste versie van een vlegelsysteem was voor M4A3’s die voor
Koreaanse oorlog, in de jaren vijftig van de vorige eeuw, was
bestemd. De rotor van deze typen werd weer door een aparte motor aan
de rechterkant aangedreven. Veel vlegels werden aan het front
aangepast en vaak verbeterd door handige sleutelaars. In de Tweede
Wereldoorlog werden zelfs zelfgemaakte vlegels gebouwd in het veld,
zoals door de ‘Seabees’ voor de US. Marine Corps.
Een M4A2 Tank dozer (zonder blad) van de US. Marine Corps met een
geimproviseerde mijnenvlegel geconstrueerd door de 'Seabees'
(1944)
Ook de Britten experimenterden verder. Hieronder is een soort van ploeg systeem aan een Sherman tank te zien dat op een strand getest wordt. Het was de bedoeling om landmijnen uit het zand omhoog en aan de kant te schuiven en juist niet te laten ontploffen. Hierdoor zouden geen enorme kraters gemaakt worden waar men met voertuigen op het strand last van zou ondervinden.
Een Britse Sherman met een 'aan de kant schuif' systeem
De Amerikanen experimenteren verder,...
Waren de voorgaande modellen vooral bedacht op het detoneren van
mijnen via zwiepende kettingen of zware rollers, er werd ook
geëxperimenteerd met alternatieven. Een voorbeeld hiervan was de T5.
Het principe was simpel en leek op het systeem waar ook de Britten mee testten, het ploeg-systeem. Een geknakt bulldozerblad schoof onder de mijnen, woelde ze los en dreef ze naar de zijkant van het blad uit het pad van de tank. Een eerder experiment met de T4 en de T4E1 die een schuifblad hadden dat diagonaal voor de tank zat en vrij vlak
was voldeed niet en werd niet verder ontwikkeld. Het V-vormige blad
bij de T5 had aan de bovenzijde tevens een kromming om tegen te gaan
dat mijnen over de rand vielen en in het looppad van de tank kwamen.
Na wat aanpassingen werd dit type de T5E1 genoemd. Er was ook een T6
wat na aanpassingen liep van T6E1 tot T6E2 voordat deze testen
werden gestopt. De beste uitkomsten van de T5E1 en de T6E2 werden
gecombineerd tot de T5E2. Verdere ontwikkelingen leidden uiteindelijk
tot de T5E3. Van dit concept zouden 100 geproduceerd worden door La
Plante-Choate van maart tot mei 1945. Het was het enige type
mijnenruimers die verscheept werden naar de strijd in de Stille
Oceaan tegen Japan.
Een T5E3 met de opvallende 'schuif'
Lt-Col. A.R. Williams ontwierp wel een zeer ingenieuze vorm van
mijn-detonatie. Aan de voorzijde van de tank zouden 18 mini-hei
installaties aangebracht worden. Aangedreven door het voorste wiel
werden de ‘slagpennen’ geactiveerd in een cilinder. Als een mijn
werd gedetoneerd, sloeg de pen omhoog in de geveerde cilinder als
bij een schokbreker.
Een T8 met drie slagpennen
Aangeduid als de T8 kreeg het de bijnaam Johnny Walker. Er
werd eerst getest met een installatie van drie slagpennen aan de
voorzijde van een M4A4. De proefnemingen vielen niet mee en een test
werd gedaan met zes slagpennen. De T8 in deze opstelling bracht
redelijke resultaten, maar het bewegen van de stellage over
omgewoelde aarde was een probleem. Ook raakten tijdens testen de
slagpennen beschadigd en verdere proefnemingen met dit systeem
werden niet meer gedaan.
De T8 testopstelling met zes slagpennen
Het roller systeem bleef haar kop op steken. Het volgende idee
kwam van het gebruik van grote rollers die gebruikt werden om losse
grond tot een vaste eenheid te rollen. De T9 had een grote cilinder
die geheel bedekt was met 15 cm lange stekels. Het duwframe met de
in lengte verstelbare as was wederom een lastig te manoeuvreren
apparaat. Het gewicht van de stellage was totaal 84.000 pounds (38.102 kilo).
De laatste versie van de T9E1 met de
lichtere installatie
De opvolger, de mine exploder T9E1, had een kleinere cilinder,
met kleinere stekels. Ook de wanden van de cilinder waren iets
dunner. Hiermee werd het gewicht terug gebracht naar 64.000 pounds (29.030 kilo).
De verstelbare as, om de cilinder verder naar voren te schuiven,
bedroeg in de kortste stand, 236 inches (5.99 meter) en op haar langste stand 314 (7.79 meter
inches. Maar aangezien de gehele installatie bijna zo zwaar was als
de M4 die het duwde, en daardoor onhandelbaar bleek in
gevechtsituatie, werd de T9E1 niet verder ontwikkeld.
De Big Foot M4
Sherman T10
Misschien wel de meest excentrieke en futuristische uitvoering om
mijnen onschadelijk te maken was de T10. Deze was ontstaan uit de
door de NDRC ontworpen zogenaamde Tricycle. Het idee was om
twee grote wielen van 96 inches (2.43 meter) inwendig aan te drijven (dus zonder
behulp van een tank). Tussen de aandrijfwielen werden zes zware
schijven losjes om een as gelegd zodat ook kuilen met mijnen
bestreken werden. Het had een lang frame aan de achterzijde met een
steunwiel (waarvan de bijnaam Tricycle afkwam). Er werd in
Aberdeen getest met motorloze wielen en de schijven in het midden.
Het bleek effectief, maar verdere ontwikkeld werd stopgezet.
De M4A2 T10 stond hoog op de wielen
De Tricycle gaf wel het idee om wielen aan te drijven via
het chassis van een tank, in plaats van inwendige motoren. Fisher
kreeg opdracht een prototype te maken met de aanduiding T10. De
standaard bogies met tracks werden van een M4A2 gehaald. De
onderzijde werd met 25mm dikte versterkt terwijl aan de zijkanten
ruimte werd gemaakt om de enorme 96 inch (2.43 meter) wielen aan te brengen. De
wielen hadden elk een breedte van 36-half inch (92.7 centimeter). Het gat daartussen
werd opgevuld aan de achterzijde door een schijvenrol van 72 inch (1.82 meter) in
diameter. Om de aankoekende modder in de schijven te verwijderen liepen er aan de achterzijde van de grote schijfwielen stervormige schijven mee in de groeven (zie de foto hierboven).
De T10 leek op de hedendaagse roemruchte
Big Foot monster trucks (hieronder)
De M4A2 stond maar liefst 55 half inches (1.40 meter) boven de grond. De
breedte van het te rollen pad was 153 inches (3.88 meter). Het 116.400 pounds (52.798 kilo)
zware geheel reed niet sneller dan ongeveer 3 km per uur als het
mijnen aan het ‘rollen’ was. Op de weg reed de Sherman tank met 10
km per uur. In juni 1944 werd de T10 getest, maar ook hier bleek het
enorme gewicht niet geschikt tijdens gevechtsacties.
Er werd in de oorlog volop getest met andere ideeën, zoals het
schieten met mortieren om mijnen tot ontploffing te brengen. Of met
een soort van lopende band waaraan aan het einde een explosief hing
die vlak boven de grond explodeerde en eventuele mijnen zou
actieveren. Deze Pancake, zoals het genoemd werd, liep op
niets uit.
Een demolition snake
M2A1 wordt gereedgemaakt voor gebruik
Ook een proef met de zogenaamde demolition snake
M2, een met 3200 pounds (1451 kilo) explosieven geladen lange metalen koker van
400 feet (1.22 meter) lang met een gewicht van 12.500 pounds (5.670 kilo). Een tank schoof
deze het mijnenveld in. Na de explosie was dan een strooklengte van
320 voet (ruim 97 meter) en 16 tot 20 voet (4.8cm tot 6 meter) breedte 'schoon'. Tijdens de gevechten in het najaar van 1944 rond Metz, in Frankrijk, heeft Patton zijn Third Army, het 735th Tank Battalion één van de weinige keren gebruik gemaakt van de demolition snake M2A1.
De M3 had in plaats van één stalen buis, twee aluminium omhulsels met een gewicht van 9000 pounds (4000 kilo) wat een gewichtbesparing gaf van 3500 pounds (1587 kilo) ten opzichte van de M2. De explosive lading betrof ruim 2000 kilo. De M3 had een maximum lengte van 122 meter Maar of deze tijdens de oorlog nog in gebruik is geweest, is niet duidelijk.
De T15 in januari 1945 bij
Chrysler. (Let op de zware rubberen 'stoppers' boven de
wielen om de schok van een ontploffing op te
vangen)
De laatste mijnenruimer waar ik aandacht aan besteed, is de T15
en de T15E1. Het kwam voort uit de T14, een in principe
onverwoestbare Sherman tank. De onderzijde was versterkt en de
wielophanging met de tracks was verzwaard, zodat de tank zonder
schade door een mijnenveld kon rijden. Maar het geval was veel te
zwaar. In plaats van een onverwoestbare tank, was een tank die
klappen kon opvangen beter. Chrysel ontwikkelde de eerste mine
resistant vehicle T15. De bodem werd verstevigd en de bogies van
de wielophanging werden voorzien van pansterplaat. De koepel werd
verwijderd en vervangen door een 25mm dikke plaat waarin een klein
ovaal luik en een cupola, voor de commandant, was aangebracht. Het
geheel woog 72.700 pounds (72.700 kilo).
De T15E1 met de
noppen-tracks
De opvolger van de T15 was de T15E1 en was gelijk aan zijn
voorganger. Het was alleen uitgerust met een zwaardere type tracks,
die voorzien waren van noppen. Voor de afdekplaat, waar de koepel
had gezeten, werden twee luiken aangebracht waarvan één van het
cupola type, met periscopen, en de ander met een tweedelig luik met
een.50 machinegeweer punt (dezelfde luiken als bij de M4A1 76mm,
maar dan geruild van positie). Ondanks de zware aanpassingen bleek
tijdens testen in Aberdeen dat de T15 en de T15E1 transmissies
werden beschadigd als het over een enkele T6E1 anti-tank mijn reed.
De tracks van beide modellen doorstonden herhaaldelijke explosies
van mijnen, waarbij de ophanging van de T15E1 beter bestand bleek
tegen de krachten ten opzichte van de T15 die wel beschadigde
wielophanging onderdelen kreeg te verduren.
Er werden plannen gemaakt voor een T15E2 en een T15E3. Beide
projecten werden voortijdig gestaakt.
Tot zover de experimenten en ontwikkelingen om tot een goed
werkende mijnenvernietiger te komen. Het vlegelpricipe voldeed het
beste, al was het niet perfect. De onhandigste was wellicht de T1E3
(met haar enorme wielen aan de voorzijde), de lelijkste was
waarschijnlijk de T9 (die ook nog eens lastig was om mee te werken),
en de mooiste, in mijn ogen, was de T10. Jammer dat van deze Big
Foot geen exemplaar bewaard is gebleven.
VOOR HET VERVOLG, DE TANK DOZER
(klik hieronder)
|