- Voorwoord -
In augustus 1960 kwam nummer 8 uit van - PM -,
het ‘Maandblad voor iedereen’, waarin het beste van
Populair Mechanics was opgenomen. In het 128 pagina
tellende boekje was een rariteit aan korte artikelen opgenomen,
lopende van de verwachting hoe de ruimtevaart zich zou gaan ontwikkelen
(voorspellingen die nu nog steeds science fiction zijn), de nieuwste rage
uit Amerika; de skelter, over de verdediging van Nederland door raketten,
de bouw van onderzeeboten, kleine auto’s en handige hulpmiddelen voor de huisvrouw,…
Maar op pagina 53 vond ik verreweg het interessantste artikel,
over Alfred Ising, een man die maar liefst 500 Sherman tanks kocht!
Het is zo’n boeiend verslag dat ik het hieronder in zijn geheel publiceer, inclusief
de teksten onder de begeleidende foto's,… Ik moet er wel op wijzen dat de foto's niet al te best zijn,
ze zijn gemiddeld 6 x 8 cm in formaat en behoefden nogal wat 'shop' werk om ze goed over te laten komen.
Een glimlachende man die over meer
tanks beschikt dan generaal Rommel tijdens de veldtocht in Afrika
Op het eerste gezicht ziet Alfred Ising er heel gewoon uit. Hij is
een nogal magere veertig die zijn Engels spreekt met een licht Duits accent.
Hij is de eigenaar van een bloeiende middelgrote zaak, die opslagplaatsen
voor metalen exploiteert, en een huis in de omgeving van Chicago. Slechts
één ding is ongewoon: hij bezit 500 Sherman tanks. Waarschijnlijk heeft
niemand voor hem ooit zoveel tanks bezeten. In ieder geval kon de
Amerikaanse generaal George Patton tijdens de slag in de Ardennen,
in december 1944, niet over zo’n aantal beschikken en ook generaal
Rommel in Afrika en generaal MacArthur in Korea hadden er niet zoveel
onder hun commando. Zelfs vele landen hebben nimmer een dergelijk aantal
middelzware tanks tegelijkertijd bijeen kunnen brengen.
Ising kon de zijne kopen uit de overschotten van het Amerikaanse leger;
het waren er 536. Hij verzeilde na zijn aankoop in avonturen waar de overheid,
de spoorwegen, verslaggevers en voormalige, huidige en would-be tankbestuurders
bij betrokken waren. Hij kreeg allerlei wonderlijke zorgen aan zijn hoofd, maar
daartegenover stonden af en toe opmerkelijke beloningen.
Hij kocht zijn tanks niet omdat hij van plan was op eigen houtje een invasie te plegen, maar omdat
hij – net als zovele andere opkopers van overschotten – meende een voordelig handeltje te kunnen
drijven. De affaire begon toen een vriend van Ising in 1958 tegen hem zei: “Ik heb hier een
aanbieding voor drie partijen tanks uit de Tweede Wereldoorlog. Waarom doe je er geen bod op?”
Daar Ising de leiding had van drie maatschappijen die zich bezighielden met de staalhandel – de
Laube Steel Company en twee kleinere – meende hij dat hij wel over het apparaat beschikte om het
project aan te kunnen. En zo deed hij dus een bod, doch net als bij bridge eist bieden wel enige
voorbereiding.
De vredelievende generaal bij
de inspectie van zijn legermacht
Om te beginnen moest hij 21 bladzijden met omschrijvingen ontcijferen,
waarin gegevens stonden omtrent de tank, de kanonnen, de rupsbanden,
de motoren etc. Van sommige tanks bleek de motor of het kanon te ontbreken.
Vervolgens maakt Ising een inspectietocht, want ten slotte vormen 536 tanks
die oorspronkelijk 47 miljoen dollar waard waren, geen partij die je alleen
maar per brief bestelt. Ising, die in het Amerikaanse leger bij de geneeskundige
troepen had gediend, wist in ieder geval al hoe een Sherman tank eruit zag.
Hij ging dus op stap naar het depot van Rock Island, 300 km ten westen van
Chicago en ‘nam de tankparade af’.
De inschrijving op de partij was zo georganiseerd dat men zijn bod in
een verzegelde envelop moest indienen, vergezeld met een cheque als waarborgsom.
Er waren vijf inschrijvingen, doch Ising was de hoogste met een bod van ruim
305.000 dollar, en zo werd hij eigenaar van meer dan 44 dozijn tanks, althans
nadat hij nog enige formaliteiten had vervuld. Zo moest hij bijvoorbeeld het
State Department (het Ministerie van buitenlandse zaken) de garantie geven dat
de tanks niet ouden worden gebruikt voor de één of andere revolutie, terwijl
het Ministerie van defensie verlangde dat alle tanks waren ontwapend voordat
ze op vervoer zouden gesteld.
Bovendien moesten de serienummers van de tanks door een officiële fotograaf van het Ministerie
worden gefotografeerd.
Voor ze het depot mochten verlaten moest
van alle tanks de bewapening worden gesloopt. Ising moest hiervoor zelf een ploeg
arbeiders bijeenbrengen. Men waarschuwde hem dat er nog scherpe munitie
aanwezig kon zijn
Toen stond Ising voor de taak zijn tanks te ‘verhuizen’, en daar was haast bij: indien ze niet
binnen 90 dagen na de afsluiting van het contract zouden zijn afgevoerd, zou hij per bruttoton 4
dollarcent boete moeten betalen voor elke dag waarmee de termijn werd overschreden. Per dag zou dat
in totaal 700 dollar belopen, tot de zesde dag, daarna zou de boete worden verdubbeld. Na dertig dagen
zou het alles of niets zijn: de overheid zou dan het recht hebben de Shermans opnieuw te verkrijgen.
Voor een man die meer gewend was aan het kopen van staal en het voor doorverkoop opslaan daarvan of
aan het importeren van Japanse huidplaten voor schepen om die in de V.S. te verkopen, zag het project
en nogal ingewikkeld uit. Het slopen van de bewapening omvatte bijvoorbeeld niet alleen het verwijderen
van de kanonnen, de affuiten, de terugstoot-en afvuurmechanismen en andere onderdelen waar Ising nooit
van gehoord had, maar ook het in stukken snijden ervan. Bovendien kreeg hij te horen dat er nog wel
scherpe munitie in de buurt kon liggen, dat een snijbrander de ongeveer 230 liter olie en antivries
in de Shermans tot explosie zou kunnen brengen en dat een achteloos behandelde terugbrengveer de
grootste ongelukken zou kunnen veroorzaken. In het depot waren geen vakmensen ter beschikking en
Ising moest zijn eigen ploeg formeren, die de goedkeuring behoefte van de veiligheidsofficier.
Gelukkig had hij spoedig 14 man bij elkaar voor wie hij een speciale verzekering afsloot. Eén
van de eerste dagen dat de mannen aan het werk waren werd er een wasbeertje opgejaagd dat zijn
toevlucht had gezocht in een geschutskoepel, doch voor de rest verliep alles normaal.
Een wasbeertje moest verhuizen
toen de tanks het depot verlieten
De volgende hinderpaal was het vervoer. Een middelzware tank is geen Volkswagen: hij is
3,66 m hoog en 2,44 m breed. Hij kan een verticale hindernis nemen die 60 cm hoog is, maar
op de rechte weg bij een snelheid van ca. 40 km per uur rijdt hij per liter brandstof slechte
300 meter. Het is bekend hoe een tank het wegdek kan ruïneren en het was dus duidelijk dat er
geen sprake kon zijn de 536 Shermans zelf over de wegen te laten rijden. Vervoer met opleggers
was ook te lastig. Het depot van Rock Island ligt op een eiland in de Mississippi en de drie
verkeersbruggen, die de verbindingen vormen, staan slechts een belasting toe van ca. 20 ton.
Men zou de Shermans doormidden moeten snijden om ze veilig over die bruggen te brengen en dat
zou extra tijd en extra arbeid kosten en het bovendien onmogelijk maken om later een tank in
zijn geheel te verkopen.
Daar de verkeersbruggen zouden
bezwijken onder de last worden de tanks per spoor vervoerd
De spoorwegen vormden de enige mogelijkheid. Gelukkig loopt er een spoorlijn over
het eiland en kon Ising daarheen een verbindingsspoor aanleggen, dat overigens 2000
dollar kostte. De verbindingen aan het eindpunt vormden echter een grotere moeilijkheid,
omdat men daar gebruik moest maken van de diensten van een andere spoorwegmaatschappij
(de spoorwegen in de V.S. zijn niet, zoals in ons land in handen van één maatschappij).
Daarbij moesten de tanks de grenzen van een andere staat overschrijden, en dat hield
in dat er een speciale goedkeuring gehecht moest worden aan de overeengekomen
vrachttarieven. Eerst werd deze goedkeuring geweigerd, maar dit was te wijten aan
een rekenfout van 15.000 dollar van een beambte. Ten slotte was echter alles geregeld
en kon Ising het bevel geven de eerste tanks rijvaardig te maken. Weldra waren er
voldoende Shermans beschikbaar om de defecte exemplaren te slepen. Het laden op de
spoorwagons verliep soepel, maar wel kostte het 17.000 dollar. Binnen een maand stonden
de tanks op Isings opslagterrein, waar het afladen 5600 dollar kostte.
De tanks opgesteld voordat ze op de spoorwagons
worden geladen; het laden kostte al 17.000 dollar
“Ik weet niet of ik je moet feliciteren of dat ik medelijden met je moet hebben!”, zei één van
zijn buren tegen Ising. Inderdaad waren de zorgen nog niet van de baan. De prijzen op de schrootmarkt
waren juist met 10 dollar per ton gedaald en – op papier – verloor Ising daardoor 100.000 dollar.
Desalniettemin had hij er nog steeds plezier in en hij maakte graag grapjes over zijn ‘gewapende macht’,
die ook zonder wapens nog wel een bedreiging zouden kunnen vormen voor Monaco of Liechtenstein. Isings
10-jarige zoon werd de held van zijn klas en Ising zelf kreeg voortdurend telefoontjes van verslaggevers
die hem wilden interviewen en men wijdde ook een filmjournaal aan zijn tankkorps. Ising besteedde daar een
dag aan: hij inspecteerde zijn tanks en liet bomen en hekken ondersteboven rijden. “Dat dagje kostte me
200 dollar aan brandstof, maar we hebben er in ieder geval plezier van gehad”, zei hij.
Brandstoftanks worden apart verkocht.
Daar de handel in onderdelen levedig is, probeert Ising niet langer zijn tanks compleet te verkopen
Ondertussen was duidelijk geworden dat de tanks niet uitsluitend als schroot verhandeld behoefden
te worden: indien ze nog intact waren, zouden ze 3000 à 8000 dollar kunnen opbrengen. Bovendien bestond
er vraag naar losse onderdelen. Waarvoor kan een oorlogsmoede tank nog dienen? Een vliegtuigfabriek kon
er zes gebruiken als sneeuwploeg voor haar terreinen. Deze zes brachten Ising 36.000 dollar op. De fabriek
was zeer tevreden: “Ze zijn beter dan de gewone sneeuwploegen; ze halen 40 km per uur en verzetten 25 ton.”
Ook het uit de grond rukken van boomstronken kost een tank geen bijzonder inspanning. Houtzaagmolens
in moerassige streken kunnen profiteren van tanks en autoslopers kunnen ze gebruiken om een oud chassis
‘op te vouwen’. Men kan er een kraan op monteren en beschikt dan over een krachtige en snelle kraanwagen.
Bij het slopen van gebouwen kan een tank een waardevol hulpmiddel zijn: twee ritjes van een tank door een
huis zijn voldoende om alles tegen de grond te krijgen en binnen handbereik te brengen. Tanks zijn ook
gevraagd als oorlogsgedenkteken, bulldozer, terkker voor graafwerkzaamheden en als ‘filmster’.
“Waarom zou een ritje met een tank geen kermisattractie kunnen zijn”, zegt Ising. “Er zijn vijf zitplaatsen
in een tank en het moet een sensatie zijn”. Ising heeft ook geprobeerd studenten tijdens de vakanties als
handelsreiziger op te laten treden, onder het motto: “Verkoop een tank en houd de rest van de zomer vakantie”.
Er was echter geen mens die een tank wilde kopen. Einge veteranen uit de Tweede Wereldoorlog wilden er wel één
hebben als een ‘souveniertje’. Eén van hen bracht zelfs een model op schaal van een tank mee als presentje
voor Ising. “Hij wenste een tank op ware grote, maar toen ik zei dat het transport hem 1000 dollar zou
kosten bedankte hij voor de eer”. Ising had ook kunnen proberen toestemming van het State Department
te verkrijgen om tanks naar het buitenland te verkopen, doch hij heeft daarvan afgezien. “Een tank komt
licht in verkeerde handen”, legt hij uit. De transportkosten zijn zó hoog en de handel in onderdelen is
zó levendig, dat Ising niet meer wil trachten de tanks compleet te verkopen, hoewel er nog 150 Shermans
geheel rijvaardig zijn. Het is makkelijker gebleken onderdelen waar vraag naar is te verkopen dan een
ploeg aan het werk te houden om de tanks in stukken te snijden.
Hele brokstukken van tanks worden
aan bevriende naties verkocht
Daar verscheidene bevriende naties Sherman tanks in dienst hebben, kan hij alle bogiewielen
en rupsbanden vrijwel onmiddellijk verkopen. Ook de motoren maken goede prijzen: van 500 tot
1500 dollar per stuk. (De Shermans waren van twee 250-pk dieselmotoren of een 500-pk benzinemotor
voorzien.) Een universiteit kocht er één voor een windtunnel, garnalenvissers schaften zich de
motoren aan voor hun boten. Voorts zijn er motoren in gebruik bij irrigatiewerken, dynamo’s,
pompen en radio-uitrustingen kregen een nuttige bestemming. Zelfs de zetels van de bemanning,
de lampen en de brandblusapparaten vonden aftrek.
De in de werkplaats gereinigde
en gerepareerde diesel- en bezinemotoren worden verkocht
Ising behoefde geen advertenties te plaatsten om zijn waren aan de man te brengen.
“De mensen die er belangstelling voor hebben houden zelf wel in de gaten wie er tanks
op na houdt. Bovendien hebben de krantenverslagen en de verhalen het hunne ertoe bijgedragen.
Ook een enkel spectaculair gebaar, zoals het uitlenen van een tank aan een theater,
miste zijn uitwerking niet.”
De schrootmarkt is nog al aan fluctuaties onderhevig geweest sedert Ising zijn koop
sloot, maar er is nog steeds een ploeg mannen bezig de tanks in stukken te snijden en
als hij kans ziet zijn materialen op een goed ogenblik te verkopen, zal Ising, volgens
een insider, een zoet winstje van om en nabij 50.000 dollar maken.
Hoe het ook zij, Ising is blij dat hij althans een poosje eigenaar is geweest van een
tankskorps, want – merkte hij op – er zijn niet veel mensen die, als ze in een
verkeersopstopping zitten, kunnen denken: “Als ik even mijn wagen haal rijd ik er
met 40 km per uur dwars doorheen.”
Voor meer over het bedrijf Laube waar Ising
in 1958 de leiding over had;
KLIK HIER
Via de link hieronder keert u terug naar de
index pagina over de Sherman tank,...
|