De cockpit van een
B-25 die weinig zou veranderen in alle
varianten.
(Uitzondering was de B-25H, waar maar één piloot in de cockpit zat, waarover later meer)
- B-25C/D
-
Met de komst van de B-25C begon de productie pas echt goed
op gang te komen van de Mitchell. Omdat de fabriek van North
American ook de P-51 Mustang en de AT-6 Texan (Harvard)
bouwde, was de ruimte beperkt geworden in Inglewood. In Dallas
werd een nieuwe fabriek gebouwd om de B-25C te produceren. In
totaal liepen er 1619 B-25C’s van de band. De fabriek in
Kansas City werd erbij ingeschakeld waar de B-25D geproduceerd
werd (2090 stuks).
Een B-25C van de 81st BS, 12th BG over de Afrikaanse woestijn
Tussen de 'C' en 'D' versie was weinig
verschil, alleen kleine aanpassingen tijdens het
fabricageproces. De motoren waren verbeterd door Wright
R-2600-13’s op te hangen die 1700 pk leverden tegen de 1350 pk
van de vorige modellen. Standaard kregen de Mitchells nu een
auto-pilot, een aanvulling die voor het eerst werd gebruikt op
de B-25B’s van Doolittle. Verder werd er ont-ijzing systeem
aangebracht en cabine verwarming.
Mitchell II (B-25C), FV914,
'VO-S' (RAF 98 Squadron)
(Let op de 'uitgezette' buikkoepel)
Aan de buitenzijde was er
weinig verschil te zien ten opzichte van de B-25B. Grootste
verschil was te zien in de neus waar, naast het beweegbare .50 machinegeweer, een vaste .50 werd geplaatst welke door de piloot bediend kon worden. Verder was
er nu een astrodome voor de navigator boven op de romp
aangebracht (vanaf het 383ste productietoestel). Onder aan de
romp, aan de achterzijde, was een staartbumper gemonteerd. Als
de extra bommenrekken werden gebruikt, kon er in plaats van
1500 kilo, wel 2500 kg aan bommen worden meegenomen.
Mitchell II (B-25C), FV914,
'VO-A' (RAF 98 Squadron) laat haar bommen vallen
(Let op de 'ingetrokken' buikkoepel)
Hieronder is te zien hoe de buikkoepel werkte. De door Bendix gebouwde koepel was een dichte koepel die doormiddel van een periscoop bediend werd. Vanwege het beperkte uitzicht was het weinig succesvol. In de radioruimte werden 'scan-ramen' aangebracht,
maar dat gaf geen verbetering. De buikkoepel bleven gehandhaafd in de B-25C en de B-25D, maar vervielen bij de latere types.
De Bendix buikkoepel, in ingetrokken en uitgezette positie
367
B-25C’s werden aan de RAF geleverd als Mitchells II, hiervan
gingen de eerste 39 naar het Nederlandse RAF 320 (Dutch)
Squadron (waarvan de eerste vier stuks half maart 1943 werden geleverd).
In totaal vloog het 320 Squadron met 41
Mitchells II. Ook gingen er 212 B-25D’s naar de RAF. 128
B-25C’s vonden bijna allemaal hun weg naar Rusland (8 gingen
verloren tijdens de levering). Niet alleen het met Nederlanders bevolkte 320 Squadron vloog met de Mitchell II,
ook het No.18 (Netherlands East Indies) Squadron dat na de val van Java op Canberra, Australie was neergestreken,
ontving in de tweede helft van 1943 de eerste 18 B-25C bommenwerpers.
Nederlandse vliegers van 320 Squadron onderweg naar
hun Mitchell II's op RAF Lasham, oktober 1943
- De B-25 gaat naar zee
-
De B-25C stond bij de US Navy bekend als de PBJ-1C, waarvan
er 50 geleverd werden. De P(atrol) B(omber) J(North American)
–1(eerste patrouille bommenwerper) C(versie B-25C) kon een
torpedo onder de romp vervoeren en raketten onder de vleugels.
Verder was er in de neus een radar geplaatst en was er een
machinegeweerpakket met twee .50 machinegeweren aan beide
zijkanten van de romp aangebracht. Tevens was er een uitbouw aangebracht voor de staartschutter.
Testfase voor de PBJ-1, (B-25B) let op de torpedo en de
radar onder de romp, 1943
De onderste geschutskoepel
verviel bij de BPJ-1D waarvoor origineel de radar in de plaats was bedacht.
Maar bij de meeste BPJ-1D's ging deze voor op de neus.
Deze radarradome, ook wel de 'Nose Hose' genoemd,
was een opvallende karakteristiek bij deze types. Van de de PBJ-1D zouden er 152 werden
geleverd.
Een PBJ-1D van U.S. Marine
Corps BS VMB-611
aan dek van de USS Manila Bay (CVE-61)
Met de komst van de PBJ-1H en de PBJ-1J was de achterste geschutskoepel standaard verwijderd.
Bij deze types, werd vanuit de fabriek de AN/APS-2 of AN/APS-3
radar op de stuurboord vleugeltip aangebracht,
maar heel vaak werd op verzoek van de piloot deze toch verplaatst naar de neus.
Van de PBJ-1J werden er 255 geleverd aan de USMC. Tien van deze kisten
werden uitgerust met lanceerrails onder de romp voor het dragen van de 29 centimeter
'Tiny Tim' lucht-grond raketten.
In totaal zouden zeven USMC
squadrons worden uitgerust met de PBJ-1.
De positie van de staartschutter in een PBJ-1D van U.S. Marine
Corps VMB-612
Niet alleen werden de wapenontwikkelingen in de B-25 exclusief gehouden voor de AAF (Army Air Force)
en de USMC (US Marine Corps), er was wel degelijk uitwisseling in de praktijk. Een duidelijk
voorbeeld is het zijgeschut met dubbele .50 machinegeweren.
Om effectiever tegen gronddoelen te kunnen opereren werden
97 B-25C/D's aangepast door, in plaats van twee, vier
vaste .50 machinegeweren in de neus aan te brengen, waarna het
plexiglas simpelweg werd overgeschilderd. Ook had dit type, de zogenaamde 'Strafer', een
pakket aan beide zijden van de romp waarin twee extra .50
geplaatst waren. De koepel onder romp werd verwijderd, ook
omdat deze weinig effectief bleek.
Het 'single pack' met twee .50 machinegeweren
(latere modellen kregen een dubbel pakket)
(Dit is een gerestaureerd 'pakket' op de B-25D
'Yankee Warrior' van de 'Yankee Air Force')
De aanpassingen werden door
Lt.Col. Paul 'Pappy' Gunn en Jack Fox (van North American)
bedacht en door de monteurs van het 4th Air Depot in
Townsville, Australië uitgevoerd. Onder de naam 'Strafer'
deden deze toestellen hun werk in de Stille Oceaan tegen
Japanse doelen.
Een B-25C (of D) 'Strafer' van
405th Bomb Squadron, 38th Bomb Group in Nieuw Guinea.
Duidelijk is de overgeschilderde neus te zien met de vier .50
machinegeweren.
(Let op het 'single pack' met twee .50 machinegeweren)
De XB-25E en de
XB-25F
Er is maar één B25-E (42-32281) gebouwd. Dit was een experimenteel
toestel waarvoor een B-25C werd gebruikt. Deze, zogenaamde
XB-25E werd hoofdzakelijk gebruikt voor het testen van
ont-ijzing aan de vleugelranden met speciale uitlaatsystemen
vanaf de motoren. Vanaf 1944 werd het toestel volop getest
door de NACA (National Advisory Commitee for Aerospace) in
Cleveland, Ohio. Maar toen bleek dat de Mitchell standaard
geen problemen had de vleugels ijsvrij te houden, werd verdere
ontwikkeling stopgezet. Veel bewaard gebleven tot luchtwaardig
gerestaureerde B-25 bommenwerpers maken gebruik van het
ont-ijzing systeem van de XB-25E.
XB-25E, 42-32281
Het toestel, de 42-32281, werd
jaren later gesloopt, maar de neussectie is bewaard gebleven
en is opgeslagen bij de Commemorative Air Force in Midland, Texas.
Er is ook een XB-25F geweest voor testwerk ont-ijzing met elektrische spoelen, maar van dit toestel
is weinig meer bekend dan dat het systeem getest werd of de elektronica werkte
van de elektrische spoelen in de voorrand van de vleugel. Toen bleek dat de
ont-ijzing met het hete luchtsysteem van de XB-25E beter was, werd het testen
met de XB-25F stop gezet.
Op de volgende pagina meer over varianten en afgeleide
toestellen waar
de B-25 model voor stond. Ook informatie over
het na-oorlogse gebruik,
en de preservatie van de Mitchell.
Klik op de B-25J
hieronder en u 'schiet' verder!